Soorten vervoer

Binnen de ambulancezorg maken we onderscheid tussen spoedeisende en planbare ambulancezorg.

Spoedeisende ambulancezorg
Bij spoedeisende ambulancezorg wordt onderscheid gemaakt tussen A1- en A2-urgentie. Bij een A1-urgentie is sprake van een levensbedreigende situatie. De ambulance gebruikt sirenes en zwaailichten en moet binnen 15 minuten na melding ter plaatse zijn. Bij een A2-urgentie is geen sprake van een levensbedreigende situatie, maar is wel spoed geboden: de ambulance dient zo snel mogelijk (maar uiterlijk binnen 30 minuten) ter plaatse te zijn. Er wordt dan geen gebruik gemaakt van zwaailichten en sirenes.

Planbare ambulancezorg
Planbare ambulancezorg wordt ook wel B-vervoer of besteld vervoer genoemd. Een voorbeeld van B-vervoer is het vervoer van een patiënt die vanuit het ene ziekenhuis wordt overgeplaatst naar een ander ziekenhuis, van ziekenhuis naar huis (bij ontslag) wordt gebracht of voor een polibezoek met de ambulance wordt vervoerd (ambulance-indicatie). Het aanvragen van besteld vervoer wordt in de regel gedaan door ziekenhuizen, verpleeghuizen, huisartsen of GGZ-medewerkers. Dit type vervoer moet ruim van te voren worden aangevraagd zodat het goed kan worden ingepland. 
Voor een goede uitoefening van zijn taak, heeft de bestuurder van een ambulance vrijstelling van een aantal verkeersregels. De ambulancechauffeurs gaan professioneel om met deze vrijstellingen en passen deze alleen toe bij directe noodzaak.   

Rol centralist
De centralist van de meldkamer ambulancezorg bepaalt of er een ambulance moet komen en zo ja, met welke urgentie. Dit doet hij/zij op basis van een vastgesteld protocol (uitvraagsystematiek). De centralist kan dus ook besluiten dat een huisarts of andere zorgaanbieder op dat moment beter hulp kan bieden.

Foto van een oefening van ambulancepersoneel

Deel deze informatie via: